Toets "Enter" om naar de inhoud te gaan

Tag: onderwijs

Boekreview: Schoolpijn: reflecties van een leraar

Het boek gaat in op de complexiteit van het lerarenvak, belicht door de ogen van een verteller die zowel zijn eigen angsten als die van zijn leerlingen erkent en bestrijdt. De schrijver neemt ons mee op een introspectieve reis en raakt de kern van wat het betekent om leraar te zijn: niet alleen als kennisoverdrager, maar ook als iemand die leerlingen helpt omgaan met hun angsten.

Angst speelt vaak een grote rol in de schooltijd; het kan alles blokkeren. Voor de leraar die Daniel Pennac uiteindelijk werd, was de belangrijkste missie om de angst van zijn meest worstelende leerlingen te genezen, zodat ze zich konden openstellen voor kennis. “Alleen, om kennis een kans te geven te bezinken in het heden van een les, moeten we ophouden steeds met het verleden op de proppen te komen als iets om je voor te schamen, en met de toekomst als een straf,” schrijft Pennac.

Pennac stelt dat een leraar de lastige leerling vaak ziet als een belichaming van zijn eigen falen. De leraar slaagt er blijkbaar niet in om vooruitgang te boeken of de lastige leerling aan het werk te krijgen. “Gelukkig wordt deze twijfel aan zichzelf, zodra men zich ervan bewust wordt, bestreden door een flinke hoeveelheid geldige argumenten: bij hém heb ik gefaald, maar bij zoveel anderen heb ik wel succes gehad. Ik kan er toch ook niks aan doen dat deze jongen in de tweede zit! Wat hebben mijn voorgangers hem eigenlijk bijgebracht? Komt dat allemaal door de school? Wat denken die ouders wel niet? Dat ik met mijn middelen en aantal lesuren zo’n grote achterstand kan wegwerken?” De leraar maskeert hiermee zijn eigen falen en durft dat niet te erkennen.

Dit gevoel van falen is herkenbaar. Soms vraag je een leerling zichzelf in de toekomst te beschrijven. Wat als ik je tegenkom als je veertig bent? Wat doe je dan? En als je deze veertiger dan echt tegenkomt als chef-kok van een restaurant, hoe geweldig is dat! Hoge verwachtingen helpen daarbij. Dit zijn de momenten waarop je geen spijt hebt dat je leraar bent geworden.

Pennac beschrijft ook wat het neoliberalisme doet met onze leerlingen: zij identificeren zich met merken. Als je Nikes hebt, ben je iets en iemand… Alleen worden zij er niet voor betaald, maar betalen zij ervoor met geld en een deel van zichzelf. “We worden iets, we worden iets, ieder op zijn eigen manier, en soms lopen we elkaar als ‘gewordenen’ tegen het lijf.” Pennac maakt zich zorgen over de jongeren die opgroeien in de banlieues: “Waar kunnen ze anders op leunen in de zin van achteroverleunen, jezelf een beetje vergeten om dichter bij jezelf te komen – dan op het spel van uiterlijke schijn? Want dat is het, dat is de identiteit volgens grootmoeder Marketing: de jongeren hullen in schijn, het voortdurende verlangen om fotogeniek te zijn bevredigen… Verduiveld, dat is een serieuze rivaal voor de leraren, die verkoopster van kant-en-klare plaatjes!”

Tegelijkertijd put Pennac hoop uit de veerkracht van kinderen: “Onderschat die kinderen niet, vergeet niet hoe veerkrachtig ze zijn! En hoe slim, als ze eenmaal door de puberteit zijn gekomen. De meesten slaan zich er heel goed doorheen.” Hij herinnert zich meneer Bal, zijn wiskundeleraar in de vijfde klas. “Qua manier van bewegen was hij de tegenpool van Keating; hij was zo onfotogeniek als maar kon: hij had een eivormig gezicht, een schelle stem en niets aantrekkelijks. Hij zat altijd achter zijn bureau op ons te wachten, groette ons vriendelijk en vanaf zijn eerste woorden zaten we in de wiskunde. Waaruit bestond dat uur dat we er zo goed bij waren precies? Voornamelijk uit de stof die meneer Bal onderwees en waar hij helemaal van vervuld leek te zijn – wat hem tot een opmerkelijk levendig, kalm en goed iemand maakte. Een vreemdsoortige goedheid, die puur en alleen in kennis wortelde, de natuurlijke behoefte om de ‘stof’ met ons te delen die zijn geest zo in vervoering bracht en waarvan hij zich niet kon voorstellen dat die bij ons weerzin zou kunnen oproepen, of dat we er simpelweg onbekend mee waren. Bal was vervuld van zijn stof en van zijn leerlingen.”

Goede leraren laten volgens Pennac niet los. Ze laten zich niets wijsmaken over een mogelijk gebrek aan kennis. Het beeld van het reddende gebaar bij iemand die in het water is gevallen, de hand die je naar boven trekt ondanks je gespartel, dat krachtige beeld van een hand die de kraag van een jas vastgrijpt. Afsluitend ziet hij dat de huidige onderwijsprofessionals veel maatschappelijke problemen in de klas krijgen en zeggen: “Wij leraren zijn er niet voor om binnen de school de maatschappelijke problemen op te lossen die het overdragen van kennis in de weg staan; dat is niet ons werk.” Natuurlijk moeten surveillanten, pedagogen, maatschappelijk werkers en psychologen hun werk doen. Maar we zijn ook in een nieuwe fase beland, die zich steeds meer zal moeten richten op de verbetering van de communicatie met de leerlingen.

En wat mij betreft begint dat met jezelf kwetsbaar opstellen, het organiseren en promoten van tegenspraak, en daarnaast ook de nodige grenzen durven aangeven.

Reageer

#72 Boektip: ‘Met de Ziel onder je arm’ Durf je wankelmoedig te zijn?

Wie met zijn of haar ziel onder de arm loopt, loopt doelloos rond of zit te lanterfanten. De betreffende persoon heeft niet zoveel te doen en verveelt zich. Hij of zij loopt doelloos rond, met andere woorden: met de ziel onder de arm. Dat moet je maar eens durven als leraar tegenwoordig: lanterfanten!
In “De ziel onder de arm” heeft de schrijfster en filosofe Désanne van Brederode een selectie gemaakt van enkele van haar artikelen en lezingen. Deze bundel geeft een inkijkje in haar persoonlijke ervaringswereld, variërend van jeugdherinneringen tot vakantiebelevenissen.
De artikelen zijn thematisch verdeeld over vier afdelingen, met titels als “Zelfportret met wolken” en “Op zoek naar wankelmoed”.
Wat neem ik, vanuit ‘durf’-perspectief, mee?
Ik lees ‘De ziel onder de arm’ niet als lanterfanten maar juist dat we als docent of trainer zowel bewust handelen als intuitief handelen (vanuit de ziel). Je werkt met de ziel onder de arm.
De ziel onder de arm is dat we ook ons ‘kind’ in ons zelf ook meer ruimte geven. Durf eens te spelen!
De schrijfster beschrijft haar TV-ervaringen uit het verleden. Wie, van mijn leeftijd, herinnert zich “Kent u de weg naar Hamelen nog?”. De kinderprogramma’s van destijds gaven ons als kind een optie om onze zogenaamd niet meer te realiseren idealen projecteren. Lekker vies doen, hard gillen, mensen achter hun rug om nadoen, tekeningen aanbieden aan kinderen in een land in oorlog, ongegeneerd huilen om een kwijtgeraakte poes wat zouden we wellicht nu nog dat graag willen doen? Durven we dat nog?
De ziel onder de arm is voor mij als ‘durver’ dat je ook eens uit de pas durft te lopen.
We zijn, volgens van Brederode, steeds meer bezig esthetisch te zijn in plaats van onszelf te omarmen en te accepteren. We willen het mooie van elkaar zien en de mindere punten niet. Als je je stem laat horen, durf je dan onzuiver te klinken? Dan zingen we liever niet. Het echtste van onzelf willen we niet laten zien.
Vluchten, vechten of verstarren?
Wanneer zaken echt als gevaarlijk worden ingeschat zijn dat veelal de reacties die volgen. Durven vraagt om de inzet van de ratio versus deze impulsen.
Van Brederode rookt. Roken en de dood zijn verbonden. De waarschuwende teksten die tegenwoordig op de pakjes staan bevestigen dat. Willen rokers juist dood? Van Brederode beschrijft roken als een verlangen naar Thanatos, zij het in sterk verdunde vorm, doet de roker steeds weer naar de lijkbleke stokjes grijpen, zegt zij. Hebben de autocoureur en de bungeejumper lol in het spel met hun activiteiten? Ik denk het wel. Durven heeft ook te maken het risico’s aangaan. Een belangrijk element in het durven. Van Brederode ziet roken niet als durven maar eerder als lafheid om andere risicovolle activiteiten niet aan te gaan. Roken is vluchten wanneer zaken teveel worden of gevoelens te groot of heftig worden.
Notoire drinkers verlangen volgens haar wellicht terug naar: “de heerlijk warme, maar wezenloze staat van de foetus in de baarmoeder, naar de oorverdovende hartendreun van hun draagster, naar het wijnrode filterlicht en het deinen op andervrouws tred, naar de gedachteloze halfslaap waarin ze teugjes namen van hetzelfde vruchtwater waarin ze piesten en naar de vage, hormonale stemmingen die via de navelstreng het vliesdunne lichaam…” zo had ik het drinken nooit ervaren maar ook drankgebruik (zeker notoir) is veelal vluchtgedrag. Terwijl het ook juist vaak mensen overmoedig maakt.
Van Brederode stelt dat we soms harde heelmeesters nodig hebben. En dan volgt een straffe innerlijke strijd, tegen een bepaalde mentaliteit of ingesleten gewoonte. Overtuigingen zijn gevangenissen, schreef de filosoof Friedrich Nietzsche reeds.
Durven veranderen vraagt als het ware dat je achteruitloopt in plaats van vooruit. Als je achteruitloopt zet je kleinere stappen dan bij het normale vooruitlopen., stelt Van Brederode. Wie het aandurft om zijn passen bewust wat groter te nemen, zal merken dat hij gaandeweg de angst voor een obstakel overschreeuwd.
Als je het goed aandurft staat waarnemen en denken staan volledig in dienst van het lopen. Wat ontwaakt in de vrij om zich heen kijkende achteruitloper, is zijn (beeldende) voorstellingsvermogen, stelt de schrijfster.
Neem je passen een bewust kleiner, ervaar wat je zintuigen je aangeven en vergroot dan langzaam je passen weer!
De ziel onder je arm als leraar:
Ken jij als leraar je klas goed? Ben je voldoende verbonden? Denk aan die ene leraar die geconcentreerd sommen op het schoolbord , of een mooie tekening maakte, en dan opeens, zonder zijn blik van het krijtje in zijn handen los te maken, kon zeggen: ‘Wil je naar het bord kijken, Rob?’.
Ben jij je bewust van de kracht van je gewoontelichaam, een lichaam dat zich kennelijk bepaalde (storende) details in een ruimte herinnert en ‘weet’ hoe het hierop moet reageren, zonder dat je er bewust naar hoeft te kijken of over hoeft na te denken? Oefen je dat wel eens?
De eerder genoemde leraar kent zijn klas goed en voelt zich zeer met elk van zijn leerlingen verbonden – die verbinding blijft bestaan, ook als hij schijnbaar volledig opgaat in het schrijven op het schoolbord.
Dus: geef eens les met de ziel onder je arm: durf bewust handelen én intuïtief te handelen (vanuit de ziel).
Reageer

#70 Bookreview “Misschien moet je iets lager mikken”, Klasse laat je nooit los. Klasse vormt wie je bent.

Paul de Regt (docent Haagse Hogeschool) las een 1e versie van mijn nog uit te komen boek en tipte dit boek van Milio van de Kamp. We zijn beiden 1e generatie studenten en herkennen veel van onze eigen levensweg in dit boek.
Milio van de Kamp (1991) is socioloog en werkzaam als universitair docent aan de UvA. In 2022 werd hij verkozen tot FMG Docent van het jaar.
Hij is opgegroeid in armoede en hij geeft in zijn boek “Misschien moet je iets lager mikken”een unieke, persoonlijke blik op maatschappelijke ongelijkheid.
Het begint eigenlijk al met je startgevoel en perspectief. Ik heb altijd opgekeken naar mensen uit een ‘hogere’ klasse. In het verleden verhield ik mij ten aanzien hetgeen ‘hoger’ was.
“Het patroon van lage verwachtingen komt voort uit de sociale klasse waarin ik ben opgegroeid. Als je wordt geboren met weinig voel je al snel wat jouw plek in de wereld is.”
Ik groeide op in Amsterdam-Noord in een buurt waar je een vechtersmentaliteit krijgt aangeleerd. Deze mentaliteit gebruikte ik voor mijn klim op de maatschappelijke ladder. Trede voor trede. Op karakter, wilskracht, talent, geluk én zelfkennis werd ik van een dubbeltje een kwartje. Ik was (en ben nog een beetje) een Amsterdams lefgozertje.
Van de Kamp beschrijft haarfijn hoe de code van de straat zich verhoudt met de code van de school:
“De code van de straat staat voor masculiniteit, eer, respect en machogedrag en de verwachting vanuit deze cultuur was duidelijk: op het moment dat iemand je uitdaagt toon je dominantie. Je handelt meteen, geeft de eerste klap en moet als winnaar uit de strijd komen, anders verlies je het respect nog voordat je het überhaupt hebt opgebouwd. De code van de school betekende juist het tegenovergestelde en is meer gericht op zelfontplooiing, zelfverwezenlijking “
“De keuze tussen de straat- en schoolcode is geen rationele. In een fractie van een seconde nam de straatcultuur, de cultuur die ik het best kende, de overhand.”
Mijn lef werd in de straatcultuur opgebouwd.
En toch ook toen al in balans gehouden door mijn denkkracht.Wel het lef voelen, maar vaak net even slimmer (doordachter) te zijn. Dat heeft mij (en mijn zus) veel klappen bespaard. Dat ‘slimmer’ zijn, had twee kanten. Ik kon goed leren. En mijn ouders hadden het beter dan die van Van de Kamp. Echte armoede en agressie heb ik niet gekend. Mijn startpositie was zeker beter als die van hem. Ik kwam wel thuis bij vriendjes als Van de Kamp en zag de verschillen.
Van de Kamp beschrijft dat hij zijn manier van spreken ook binnen een paar stappen wist aan te passen. Herkenbaar: ik ben in no time zo teruggeschoten in mijn oude manier van praten: de straattaal.
Het effect van (destijds) mijn plat-Amsterdamse accent klinkt soms nog door. Mijn accent heeft geen waarde, want het is geen onderdeel van de heersende norm, zegt hij. Het accent werkt je juist tegen in de onderwijswereld.
Momenteel voer ik veel opdrachten in het onderwijs uit. Door het boek ben ik weer scherper op hoe klasse-ongelijk ons onderwijs vaak kan zijn. De schrijver citeert Bourdieu: “De onzichtbaarheid van klassenongelijkheid in het onderwijs vanuit het idee dat hij ‘cultureel kapitaal’ noemt, het gevoel en de kennis die je hebt van de cultuur, de mores, de gebruiken en de normen in een bepaalde omgeving, zoals bijvoorbeeld de universiteit. Het gaat om een feel for the game, om aanvoelen hoe je ergens hoort te praten, bewegen en je gedragen. Hij liet zien hoe de middenklasse en elite het onderwijs domineren. “
Volgens Bourdieu werkt het bestaande onderwijssysteem privileges in de hand. Het cultureel kapitaal van de middenklasse en elite wordt gezien als neutraal, met als gevolg dat degene die niet aan de heersende normen en waarden voldoen, ook geen normen en waarden hebben.
Deze generatie wordt echter getoetst op normen en waarden die door de middenklasse en elite zijn bepaald, waardoor de kinderen die zich hier het meest mee kunnen identificeren (en er het beste op zijn voorbereid door hun opvoeding) het hoogst scoren.
“De 1e generatiestudenten moeten leren zich aan te passen aan de context van de universiteit, zowel sociaal als academisch, en hun doel scherp voor ogen moeten houden. Het beheersen van deze drie elementen bepaalt uiteindelijk of iemand succesvol weet te navigeren in de wereld van de heersende klasse. “
Klasse laat je nooit los. Klasse vormt wie je bent.
Reageer